Mijn naam is Marcella van Hoecke, ik was bijna honderd toen ik in 2008 mijn laatste adem uitblies. De laatste adem, denk ik soms, van de laatste begijn van dit hof, want dat was ik ook.
Tot ik er te oud en te zwak voor werd was ik hier Grootjuffrouw. Denk niet dat ik in even grote sier leefde als mijn illustere voorgangsters. Ik was van heel gewone komaf. En we waren met zo weinigen intussen, in dit steeds legere hofje, dat ik ook de kerk moest openhouden.
Ik was vijfentwintig toen ik begijn werd, in 1935. Een kind nog, eigenlijk. Ik kwam hier op retraite en ineens wist ik wat ik zou zijn. Ik had drie tantes die ook begijn waren. Ik stapte in een traditie. Ik wist toen niet dat ik er de sluitsteen van zou worden.
Het was een goed leven, een mooi leven. We stond om halfzes ’s morgens op en we baden en werkten tot acht uur in de avond. We waren geen nonnen, ook geen kloosterzusters. We moesten onze eigen kost verdienen.
Ik was sterk in borduurwerk en haalde er centen mee in huis. Ongeveer anderhalve euro per stuk kreeg ik ervoor. Ik heb me laten vertellen dat dat veel en veel te weinig was, maar ik deed het graag. Ik heb er nooit spijt van gehad. Soms gaven mensen ons geld om voor de nagedachtenis van hun overleden familie te bidden. Dat deden we dan.
Maar we waren met steeds minder. De huisjes en conventen begonnen leeg te staan, zachtjes te vervallen. Je kon de stenen soms horen kraken of zuchten als oude, vermoeide gewrichten. Misschien hoorde ik gewoon mijn eigen gewrichten.
Toen ik hier binnentrad, dacht ik dat het begijnenleven altijd zou blijven bestaan, zoals het al die eeuwen was blijven bestaan, zoals het oorlogen, epidemieën, en altijd weer andere vorsten overleefd had.
Maar stilaan werd er hier iemand ziek die niet meer genas, en daarna ergens anders, en er kwamen geen jonge krachten meer bij om het van ons over te nemen.
En ineens waren we er niet meer.
Spijtig, vind ik.
Maar als ik hier nu rond mij kijk, als ik mijn blik over de boomkruinen en de daklijnen laat gaan, is iets van onze geest toch bewaard gebleven. Want niet alleen voegwerk en cement houden hier de gevels overeind, de balken, de schouwen.
Het zijn nog altijd de mensen die hier samenwonen, achter de poort, die deze plek haar ziel verlenen.