top of page

8

De meeste zusters die graag hun mond roeren op deze banken waren dames uit gegoede kringen. Geboren om te leiden, als het ware, en met een mooi fortuin. Dat helpt het zelfvertrouwen ook wel.

Wij, wij zijn de stille meerderheid, in al die eeuwen der eeuwen. Wij zijn de begijnen waaraan u denkt als het woord begijn valt. Wij klossen kant, wij naaien en verstellen. Wij stikken sierdraad op gewaden van rijke mevrouwen uit de binnenstad of ver daarbuiten. We wassen hemden, de lakens en windsels van de ziekenboeg, en spreiden al dat textiel hier op de bleekweide uit.

Alleen mannenkleren mogen we niet wassen, nooit ofte nimmer.

We dienen als meid voor onze zusters die het breder hebben. We houden de kerk netjes. We trappen op de blaasbalgen, de longen van het orgel. We dweilen de vloeren tot het licht zelf op ze uitglijdt.

Iedere week krijgen we zes eieren. Drie keer per weken mogen we een portie vlees, behalve tijdens de vasten, dan is er op zondag vis. Op driekoningen mogen we boterwafels op tafel brengen, soms ook oliebollen, op Vastenavond bijvoorbeeld. Dan proppen we ons vol, om wat reserve te hebben.

We kalken de muren van onze huizen wit, en die van onze zusters die zichzelf te goed achten voor zulk ruig werk.

Wij zijn de onzichtbare handen die altijd wel iets herstellen. Hier in de bleekweide dompelen we onze vuisten in loog en kneden linnen als brood. We schuiven lakenwit deeg in de ovens van onze stoof.

Veel tijd om te luieren hebben we niet. We komen zelden naar buiten. We horen de schepen op de Schelde en kijken op om te zien welk seizoen er in de boomkruinen blijft haken. 

Tot de kerkklok ons roept voor het gebed. De hele dag lang, de wijzerplaat rond.

Werken en kerken, noemen wij dat. Werken en kerken. 

Er bloeien nu narcissen waar wij lakens te rusten legden.

bottom of page